Doornroosje

(AT 410, Sleeping Beauty)

Theo Meder

(Meertens Instituut, Amsterdam)

Het sprookje van Doornroosje is vooral een Europees sprookje; buiten Europa is het in het verleden weinig gevonden. Doornroosje is vooral bekend geworden door de sprookjesboeken van de gebroeders Grimm en Charles Perrault. Toch wordt in beide boeken het verhaal in verschillende versies verteld. En er zijn nog meer versies van het verhaal opgetekend, die allemaal weer een beetje anders verlopen.

Jacob en Wilhelm Grimm gaven het verhaal in 1812 uit als Dornröschen (nr. 50) in hun Kinder- und Hausmärchen. Jacob had het verhaal gehoord van Marie Hassenpflug (1788-1856) uit Kassel. In latere edities heeft Wilhelm het verhaal meer bewerkt, onder andere aan de hand van de Perrault-versie.

In veel andere versies van het sprookje heet de heldin helemaal geen Doornroosje maar bijvoorbeeld Schone Slaapster of Talia. De naam Dornröschen is waarschijnlijk afkomstig van de Grimms, die zich hebben laten inspireren door het Duitse volksliedje Röslein auf der Heiden.

Bij de gebroeders Grimm verloopt het verhaal in het kort aldus: er waren eens een koning en een koningin, die al jarenlang een kind wensten. Op een dag bij het baden voorspelt een kikker aan de koningin de geboorte van een dochter. Op het geboortefeest worden ook twaalf wijze vrouwen uitgenodigd; de dertiende wordt niet uitgenodigd omdat een dertiende gouden bord ontbreekt. Als elf vrouwen hun zegenwens hebben uitgesproken (schoonheid, rijkdom, deugdzaamheid e.d.), komt de dertiende boos binnen en zegt: "De koningsdochter zal zich op haar vijftiende jaar aan een spintol prikken en dood neervallen." De twaalfde wijze vrouw kan de vervloeking alleen maar verzachten: de dood wordt veranderd in een honderdjarige slaap. De koning laat vervolgens alle spintollen in het land vernietigen om zo zijn dochter te beschermen. Op haar vijftiende treft de prinses in een oud torenkamertje toch een oude vrouw met een spintol. Zodra het prinsesje de spintol wil proberen, prikt ze zichzelf en valt in slaap. Alles en iedereen in het kasteel valt tegelijkertijd in slaap. Rondom het slot groeit een ondoordringbare doornenhaag. In de verhalen begint men te spreken over Doornroosje. Prinsen die het verhaal horen, slagen er niet in om het kasteel te bereiken. Na honderd jaar wijken echter de doorntakken voor de uitverkoren prins, en zodra hij Doornroosje op de mond kust, ontwaakt de prinses. Kort daarop trouwen Doornroosje en de prins en ze leefden nog lang en gelukkig.

Ruim een eeuw eerder — om precies te zijn in 1697 — publiceerde de Franse hofschrijver Charles Perrault zijn sprookje in zijn Contes de Ma Mère l'Oye als 'La belle au bois dormant' (de schone slaapster in het bos). Sommige details uit de Perrault-versie zijn erg bekend, maar het verhaal heeft wel weer een eigenaardig en minder bekend vervolg, dat door de Grimms is weggelaten.

De koning en de koningin kunnen, aldus Perrault, geen kinderen krijgen, maar op een dag bevalt de koningin toch van een dochter (de aankondiging van de kikker ontbreekt). Op het doopfeest worden zeven feeën als petemoeis uitgenodigd. Ze krijgen een gouden bestek. Plots komt een achtste oude fee binnen, die men verzuimd had uit te nodigen, en er is geen gouden bestek meer. Nadat zes feeën het meisje alle goeds hebben toegewenst, zegt de oude fee dat de prinses zal sterven aan een prik van het spinnewiel. Een jonge zevende fee weet dit om te zetten in een honderdjarige slaap: ze zal gewekt worden door een koningszoon. De koning laat alle spinnewielen uit zijn koninkrijk verwijderen. Op haar vijftiende of zestiende jaar prikt het meisje zich in een torenkamertje op een buitenverblijf niettemin aan een spinnewiel van een oude vrouw en valt in slaap. De koning laat haar op een bed leggen. Kort daarop arriveert de jonge fee weer, die uit mededogen met de prinses de hele hofhouding in slaap tovert. De koning en de koningin (die niet in slaap getoverd zijn!) vertrekken vervolgens, waarna er een haag van bomen, bramen en doornstruiken rond het kasteel groeit. Als na honderd jaar de prins arriveert, wijken de takken vanzelf uiteen. De prins knielt naast de prinses (er wordt niet gekust!), de betovering verbreekt en de prinses en haar hofhouding ontwaken. "De prins hielp de prinses overeind; ze was geheel gekleed in prachtige kleren, maar hij wachtte zich wel haar te zeggen dat ze gekleed was als zijn grootmoeder en dat ze een opstaande kraag had; ze was er niet minder mooi om." In de hofkapel wordt meteen getrouwd en vervolgens gaan de prins en de prinses met elkaar naar bed, en noch de prins noch de prinses had behoefte aan veel slaap. De volgende ochtend keert de prins alleen terug naar zijn vader. De prins vertelt niets over zijn avonturen, en zoekt de prinses in het geheim regelmatig op. In twee jaar tijd krijgen ze een dochtertje Dageraad (Aurore) en een zoontje Dag (Jour). Pas als zijn vader overlijdt en de prins zelf koning moet worden, haalt hij zijn gezin op. De ware aard van de oude koningin komt spoedig boven. Zij is een menseneetster. Zodra haar zoon op pad is om oorlog te voeren, geeft zij de hofmeester opdracht om de kinderen en de prinses te doden en als maaltijd voor te zetten. De hofmeester schotelt haar echter lam, geit en hinde voor. Op zeker moment komt de oude koningin achter het bedrog en wil iedereen in het complot laten doden in een vat met slangen. Juist op dat moment komt haar zoon, de koning terug, en de menseneetster pleegt zelfmoord door in het vat te springen.

In vertaling wordt de volgende moraal aan het verhaal toegevoegd door Perrault:

Wat wachten, opdat men een man trouwen gaat,

die rijk is, galant, zacht en welgemaakt,

is een wel bijzonder natuurlijke zaak;

maar honderd jaar wachten, en aldoor in slaap,

'k geloof niet dat er nog een vrouwtje bestaat,

dat een dusdanig rustige sluimer smaakt.

De fabel wil ons verder ook nog vertellen

dat de tedere banden des huwelijks vaak

aan tederheid winnen door wat uit te stellen,

en men niets verliest wanneer men wat wacht;

maar daar elke vrouw met eenzelfde vuur blaakt

en alleen naar het huwelijk smacht,

heb ik niet de kracht en de moed te proberen

hun deze moraal aan te smeren.

Het verhaalvervolg van de mensenetende schoonmoeder komt in de Kinder- und Hausmärchen van de Grimms wel voor, maar als een apart sprookje onder de titel Die böse Schwiegermutter (nr. 84). Het verhaalvervolg komt ook niet voor in het hierna te noemen ballet of de tekenfilm.

Hoe oud is het sprookje van Doornroosje?

De Doornroosje-versie van de gebroeders Grimm is in het begin van de 19e eeuw opgetekend, en de versie van Perrault stamt uit het einde van de 17e eeuw. Een jaar later dan Perrault tekende Madame D'Aulnoy het sprookje ook nog eens op onder de titel ‘La biche au bois’ in haar boek Contes nouveaux ou les Fées à la mode (1698). In haar verhaal zit de aankondiging van de geboorte weer, ditmaal door een kreeft, die eigenlijk een betoverde fee is. Het dochtertje dat geboren wordt, heet Désirée en als de kreeftenfee niet op het geboortefeest wordt uitgenodigd, voorspelt zij dat het meisje op haar vijftiende iets vreselijks zal overkomen...

Ook 17e eeuws, maar wel ouder is de versie van de Italiaanse schrijver Giambattista Basile: hij nam het sprookje op in zijn Pentamerone (1634-1636) onder de titel Sole, Luna e Talia (vijfde sprookje van de vijfde dag). Als het meisje Talia wordt geboren, voorspellen waarzeggers haar vader dat de prik van een vlasnaald groot gevaar zal opleveren. Haar vader laat alle vlas- en hennep-planten uit de omgeving verwijderen, maar als Talia is opgegroeid, treft ze op een dag toch een spinnend vrouwtje aan. Een vlasnaald schiet onder haar nagel en ze valt als dood neer. Haar vader zet haar op een gemakkelijke zetel; het kasteel wordt verlaten en afgesloten. Op een dag komt er een jagende (gehuwde!) koning voorbij. Zijn valk vliegt door een open raam naar binnen. De koning klimt het kasteel in, legt de slapende Talia op bed en bedrijft de liefde met haar. Nog altijd in toverslaap bevalt Talia na negen maanden van een tweeling. Twee feeën leggen de kinderen aan de borst van de slapende moeder. Op een dag zuigt een kind niet aan de borst maar aan de vinger van Talia: de vlasnaald schiet los en het meisje ontwaakt. Later maakt de koning kennis met de ontwaakte Talia en zijn twee kinderen, die hij Zon en Maan noemt. De jaloerse echtgenote van de koning komt achter de affaire, en wil de kinderen laten slachten en als maaltijd aan de koning voorzetten. De kok bereidt echter twee geitjes. Dan laat de wrede koningin Talia zelf ontbieden aan het hof, met de bedoeling om haar in het vuur te werpen. De koning komt echter net op tijd tussenbeide. De boze koningin wordt in het vuur geworpen, de kok wordt beloond en de koning trouwt met Talia, en samen met de twee kinderen leefden ze nog lang en gelukkig.

De oudste tekst die met zekerheid als een literaire versie van het sprookje kan worden aangewezen is de Franse ridderroman Perceforest (1340). Omdat er geen mes voor haar op tafel ligt, wordt de godin Themis - één van de drie aanwezige godinnen op het geboortefeest - boos en spreekt de volgende vloek uit: de jonge Zellandine zal zich aan een vlasnaald prikken en sterven. De godin Venus verzacht deze vloek: ze zal slapen totdat iemand de vlasnaald uit haar vinger zuigt. De held Troylus bereikt het kasteel van de slapende prinses op de rug van een vogel. Hij vrijt met de slapende prinses en ruilt ringen om. De prinses bevalt van een jongetje, en pas als dit kind de naald uit haar vinger zuigt, ontwaakt ze.

Sommige onderzoekers willen het sprookje tot nog ouder tijden terugvoeren, en zien overeenkomsten met een vertelling uit de oudgermaanse Siegfriedsage, onderdeel van de Nibelungensage (het Edda-complex). In dit mythologische verhaal wordt de walkure Sigfrida door de god Odin met een slaapdoorn in slaap gestoken. Zij wordt daarna als de mens Brynhild door Sigurd weer tot leven gewekt. Sigurd moet door een muur van vlammen heen om haar te bereiken; als hij haar pantser opensnijdt, ontwaakt Brynhild. De overeenkomsten zijn tamelijk gering en beperken zich tot de details van de slaapdoorn en de muur van vuur. De associatie tussen slaapdoorn en doornenhaag is snel gemaakt, maar slaat op twee verschillende dingen. Bij Doornroosje is nooit sprake van een doorn die haar in slaap brengt, maar steeds een plantennaald of een (tol van het) spinnewiel. Zowel de naam Doornroosje als de doornenhaag-als-obstakel zijn relatief recent, en zijn in oudere versies niet te vinden. Bij het ontwaken van Brynhild komt het verwijderen van de doorn ook niet ter sprake. Er bloeit in het mythologische verhaal in eerste instantie niets moois op tussen het latere liefdespaar Brynhild en Sigurd: ze slapen met een zwaard tussen zich in om de maagdelijkheid van Brynhild te waarborgen. In het sprookje draait het er nu juist om dat ze elkaar meteen krijgen!

Alhoewel de Grimms er wel wat in zagen, lijkt het terugredeneren van Doornroosje tot de germaanse oudheid niet opportuun. Het sprookje stamt echter in ieder geval wel uit de middeleeuwen, en is derhalve al meer dan zes eeuwen oud. Kern van het verhaal vormt de vervloeking van de ongenode gaste die verzacht wordt: de heldin zal niet sterven maar langdurig slapen, en bij het ontwaken zal zij haar partner gevonden hebben. Pikant is dat ook het volgende bij de oorspronkelijke kern van het sprookje zal hebben behoord: de held bezwangert de heldin in haar slaap, en zij ontwaakt pas lang na de bevalling! De oudere sprookjesversies, die meer op een volwassen publiek zijn gericht, lijken (perverse) mannelijke sexuele wensdromen te weerspiegelen, die ik bij de psychologische interpretaties niet heb teruggevonden. Feit is wel, dat latere auteurs de 'sprookjesachtige verkrachting' kennelijk niet beschaafd hebben gevonden en het verhaal hebben veranderd.

 

Siegfried

Perceforest

Basile

Perrault

Grimm

heldin

Sigfrida / Brynhild

Zellandine

Talia

(Belle au Bois Dormant)

Dornröschen

boosheid

god Odin

godin Themis

n.v.t. (voorspelling)

fee

wijze vrouw

prikken

slaapdoorn

vlasnaald

vlasnaald

spinnewiel

spinnewiel

gevolg

toverslaap

toverslaap (tot onttovering)

'doodsslaap' (onbepaalde tijd)

100-jarige toverslaap

100-jarige toverslaap

komst held

door muur van vuur

op rug van vogel

in gesloten kasteel

door haag van bos en struik

door doornenhaag

ontwaken

opensnijden pantser (geen seks)

na bevalling, naald uit vinger gezogen

na bevalling, naald uit vinger gezogen

na arriveren prins (daarna pas seks en kinderen)

na kus prins

Onderzoekers hebben zich afgevraagd of het sprookje van Doornroosje eigenlijk wel een (belangrijke) mondelinge overlevering heeft gekend: misschien is het toch vooral een literair boekensprookje geweest, voortgekomen uit de Franse letterkunde.

Wat maakt dat Doornroosje een typisch sprookje is?

Het verhaal van Doornroosje heeft bepaalde eigenschappen die typisch zijn voor het sprookje, in het bijzonder het populaire wondersprookje:

Het lijkt nu alsof de kenmerken van sprookjes in de loop der tijden nooit veranderd zijn, maar dat is niet waar. Elementen als seksualiteit en wreedheid, die we nog duidelijk herkennen in de oudere Doornroosje-versies, horen tegenwoordig niet echt meer in het sprookje thuis. Dit heeft te maken met het feit dat sprookjes vroeger ook voor volwassenen waren bestemd, en tegenwoordig meer voor kinderen, maar ook met onze (over)gevoeligheid en veranderde normen ten aanzien van seksualiteit (seks in de slaap is verkrachting, seks met een minderjarige is strafbaar), huwelijksmoraal (Doornroosje zou nu te jong zijn om te trouwen), lijfstraf en ander fysiek geweld.

Welke interpretaties zijn er aan Doornroosje gegeven?

Vanuit verschillende 'onderzoeksscholen' zijn verschillende interpretaties aan sprookjes gegeven. Men kan de volgende 'scholen' onderscheiden: de germaans-mythologische, de traditioneel-antropologische, de antroposofische, de psychologische, de historisch sociologische en de etnologische school.

De gebroeders Grimm waren fervente aanhangers van de germaans-mythologische theorie. In hun optiek waren sprookjes oer-oud, en gingen ze uiteindelijk terug op het voor-christelijke, germaanse verhalen-complex. In sprookjes zouden de restanten nog te vinden zijn van de germaanse mythologie; de oude vertelcultuur en het geloofsleven van de oude germanen zouden in onze sprookjes nog doorschemeren. Doornroosje is daar een duidelijk voorbeeld van: het zou in essentie het verhaal zijn van de boze Odin die de walkure (strijdgodin) Sigfrida steekt met de slaapdoorn, waarna de held Sigurd haar als de mens Brynhild bereikt door een muur van vuur en haar laat ontwaken. (Overigens is er ook wel op gewezen dat het Talia-sprookje van Basile overeenkomsten vertoont met de Griekse mythologie, en wel met het verhaal waarin Zeus slaapt met Leto, die hem Apollo en Artemis baart, de zonnegod en de maangodin. Tevens zou Talia bezwangerd zijn zonder lust en zonde, wat dan weer verwijst naar de maagd Maria).

Vanuit de traditioneel antropologische hoek is het sprookje van Doornroosje wel natuurmythologisch geïnterpreteerd als een vegetatieritueel: de levensfasen van Doornroosje staan voor de wisseling der seizoenen. Met de slaap treedt de winter in, en het ontwaken staat symbool voor het ontluiken en opbloeien van de natuur. Dat de kinderen van de heldin Dageraad en Dag heten, of Zon en Maan, is ook een verwijzing naar de natuurlijke cycli. De dertien feeën zouden duiden op de maankalender, die dertien manen in een jaar kent.

Vanuit de antroposofische theorie is het sprookje wel geduid als het proces van rijping, ontwikkeling en bewustwording dat de menselijke ziel moet doormaken.

Een probleem met sommige theorieën is, dat 'ingewijden' verborgen of versleutelde boodschappen uit de sprookjes halen, die 'gewone' vertellers en luisteraars niet hebben kunnen ontdekken. We moeten toch tenminste vaststellen dat de diepere lagen van het sprookje voor een groot deel van het publiek niet toegankelijk zijn (geweest). Een groter probleem is nog dat de 'ontraadseling' van bepaalde sprookjes vaak gebeurt op basis van één versie (meestal Grimm), alsof dit de oer-versie zou zijn. Cultuurhistorisch onderzoek toont nu juist dat verhalen altijd aan verandering onderhevig zijn, en dat details uit de ene sprookjesversie (bijv. getal- en kleursymboliek) in de andere helemaal niet voorkomen, en dat wat oud lijkt (bijv. een naam als Doornroosje) soms juist tamelijk recent toegevoegd is.

De psychologische duiding van Doornroosje concentreert zich - hoe kan het ook anders? - op haar puberteit en haar ontluikende seksualiteit. Het verhaal gaat in essentie over de rijping van het jonge meisje, dat zich losmaakt van haar afhankelijke positie als kind, en zich voorbereidt op een onafhankelijk volwassen leven. De prik aan het spinnewiel, waarbij het bloed vloeit, staat voor de eerste menstruatie (de vader probeert de volwassenwording en menstruatie van zijn dochter tegen te houden door alle spinnewielen te laten verdwijnen). De honderdjarige slaap staat symbool voor het inactieve geestelijke zelfonderzoek van het pubermeisje. De doornenhaag staat symbool voor het afweren van kandidaat-vrijers. Pas als de ware vrijer haar benadert en het meisje zich geestelijk en lichamelijk rijp acht voor geslachtsgemeenschap, wordt hij niet afgeweerd maar toegelaten (de doornenhaag wijkt).

In de historisch sociologische benadering zijn sprookjes veel meer afspiegelingen van de gewone historische realiteit van alledag, waarin bijvoorbeeld echtparen gebukt gaan onder kinderloosheid, liefdesparen zich vormen, mannen nog wel eens een avontuurtje willen wagen, en voorhuwelijkse zwangerschappen opgelost worden met een bruiloft.

De etnologische (of volkskundige) benadering is vooral cultuurhistorisch van aard. Centraal staan de overleveringstraditie van volksverhalen en de mens als verteller van verhalen. De overleveringsgeschiedenis laat zien dat een sprookje als Doornroosje door vertellers telkens wordt aangepast aan de smaak en de moraal van zijn publiek en zijn tijd. Voor de meeste vertellers en luisteraars is Doornroosje - in abstracto - toch vooral een fictief verhaal geweest waarin noodlot en uitverkiezing centraal staan. Al kort na de geboorte lijkt de heldin door het noodlot te worden getroffen - veelal door bovennatuurlijke bemoeienis (in welke mogelijkheid al geloofd wordt zolang de mensheid bestaat). Gelukkig blijkt haar vroegtijdige dood te kunnen worden omgezet in een langdurige toverslaap. De ouders proberen voortdurend om hun dochtertje af te schermen voor onheil en ongeluk. Maar het blijkt moeilijk te zijn om te strijden tegen het noodlot; men kan nu eenmaal niet iemand voor alle gevaren afschermen, noch door bepaalde gasten niet uit te nodigen, noch door alle spinnewielen in het land te verbranden. Het noodlot slaat uiteindelijk toch toe. Maar net als talloze andere sprookjes, laat Doornroosje zien dat ondanks een negatieve lotsbestemming het toch allemaal nog goed kan komen. Het vereist wel het nodige geduld, maar uiteindelijk is er dan toch de uitverkiezing: na lang wachten krijgen de prins en de prinses elkaar.

Waarom verdwijnen de gruwelijke elementen uit sprookjes en wordt het een kindergenre?

Het ene hangt met het andere samen: naarmate het sprookje meer een kindergenre wordt, gaat men de meer ruwe en onbeschaafde elementen uit de sprookjes wegwerken.

Eerst en vooral is het belangrijk om te weten dat volksverhalen zoals sprookjes en sagen vroeger ook voor een volwassen publiek bestemd waren, en stammen uit een maatschappij die aanmerkelijk harder was. De sprookjesachtige verhalen uit de middeleeuwen, zoals die bijvoorbeeld zijn opgetekend in de Perceforest, waren primair bedoeld voor een adellijk volwassen publiek. Na verloop van tijd worden sprookjes zogenaamd 'gezonken cultuurgoed'. Ze verdwijnen naar de lagere regionen van de samenleving. Het worden de verhaaltjes van het vaak ongeletterde volk. Het woord 'sprookje' heeft bij de gegoede burgerij lange tijd eigenlijk een negatieve betekenis gehad en stond gelijk met 'bakerpraatje'. Uiteindelijk komen sprookjes meer en meer in de kinderkamer terecht. Als sprookjes in de afgelopen eeuwen al werden opgetekend voor een literair onderlegd publiek, dan zien we dat de verhalen meer en meer gekuist worden. Het wegwerken van seksualiteit, gruwel en geweld zet nog verder door als kinderen tot het exclusieve publiek van sprookjes gaan behoren.

Wat we gruwelijk of afstotend vinden, hangt sterk af van de cultuurfase waarin we ons bevinden. Alhoewel de Grimms hun verhalen al behoorlijk hadden ontdaan van gruwelijkheden, ervaren we hun sprookjes tegenwoordig toch wel als tamelijk wreed. Dit heeft alles te maken met het 'civilisatieproces': in de ontwikkeling van de beschaving worden steeds meer pijnlijkheidsdrempels opgeworpen. De mens wordt steeds gevoeliger op het gebied van seks en geweld, en er moeten steeds meer taboes achter de coulissen verdwijnen. Er wordt steeds grotere waarde gehecht aan zelfbeheersing, terwijl 'wild', 'onbeheerst' en 'onberekenbaar' gedrag steeds minder getolereerd wordt. Werd een gruwelijke lijfstraf voor een boos persoon in de tijd van de Grimms nog als acceptabel ervaren (zeker in de fictie van het sprookje), thans beginnen we daar steeds meer moeite mee te krijgen. In het beschavingsoffensief stellen we ons steeds intoleranter op ten aanzien van excessief geweld, traditionele rolpatronen, achterstelling van etnische groepen en onbeheerste sexualiteit. En om de tere kinderziel hier niet mee te belasten, passen we de sprookjes aan. Dat is geen verwijt, maar een proces dat al eeuwenlang aan de gang is.

Alhoewel sprookjes een tijdlang werden geassocieerd met bakerpraat, kwam daar in zoverre verandering in, dat de Grimms aan het begin van de 19e eeuw de wetenschappelijke bestudering van het sprookje acceptabel hebben gemaakt. Men begon het genre weer serieus te nemen, vanuit de optiek dat sprookjes informatie bevatten over onze germaanse cultuur.

Anderzijds wordt in de loop van de 19e en de 20e eeuw ook een beschavingsoffensief ingezet tegen ongebreidelde fantasie, bijgeloof en bangmakerij. De sagen en sprookjes over niet-bestaande heksen, reuzen, tovenaars, kabouter, spoken en weerwolven hielden het volk dom, bijgelovig en angstig. Ook mede hierdoor zijn we volksverhalen kinderachtig gaan vinden en werden ze allengs een genre voor kinderen. De gruwelijke en aanstootgevende elementen werden er voor die kinderen steeds meer uitgehaald. Niet zozeer op verzoek van de kinderen zelf (alhoewel sommige mensen getuigen dat ze als kind ook echt bang konden worden van bepaalde verhalen), maar meer omdat volwassen vertellers en schrijvers zich zorgen maakten om de tere kinderziel. Volgens bepaalde psychologen hoeft griezel en gruwel in verhalen helemaal niet schadelijk te zijn: juist door fictie kunnen kinderen veilig griezelen en zo ook spelenderwijs leren omgaan met de problemen in de grote mensenwereld.

Tot slot nog een klein voorbeeld als illustratie. De Efteling is zo'n sprookjespark waar mensen met (hun) kinderen naartoe gaan. En in de Efteling is ook het kasteel van Doornroosje te vinden. Niet alleen Doornroosje ligt op een bed te slapen, ook het personeel, zoals een wachter bij de poort, is in diepe slaap. In de keuken zien we een slapende kok en koksmaatje. In de jaren 1970 was het tafereel nog 'bevroren' op het moment dat de kok het maatje een klap wilde verkopen. Maar al sinds langere tijd heeft de Efteling dit tafereel veranderd: het jonge maatje is buiten het armbereik van de kok komen te zitten, en de kok heft niet langer de hand om een oorvijg uit te delen. Dat zou immers kindermishandeling zijn...!

In de fascinatie voor sprookjes lijkt overigens ook een soort conjuncturele golfbeweging te zitten. Inmiddels zijn sprookjes en andere volksverhalen weer herontdekt door volwassenen. De hoeveelheid professionele vertellers die weer sprookjes vertelt, is groeiende. En met name in New Age-kringen worden sprookjes weer erg 'oer' gevonden. Bovendien zien we een opleving van boeken en films in het aanverwante fantasie-genre: denk daarbij aan Harry Potter en aan Lord of the Rings.

Waarom werden sprookjes in de 19e eeuw zo populair?

In de 19e eeuw is er een sterke impuls uitgegaan van verzamelaars, schrijvers en geleerden zoals Jacob en Wilhelm Grimm, Ludwig Bechstein en Hans Christian Andersen. In de periode van de Romantiek worden sprookjes, sagen en mythen in verhevigde mate mooi, puur en oorspronkelijk gevonden. Deze volksverhaalgenres werden namelijk verondersteld oeroud te zijn, te wortelen in de germaanse mythologie, en regelrecht te zijn voortgekomen uit de collectieve volksziel. Daarbij worden volksverhalen ook nog eens ingezet om gevoelens van regionaal en nationaal besef aan te wakkeren. Een identiteit van een groep kon benadrukt worden door te tonen dat het over een eigen taal en een eigen volksverhaal-repertoire beschikte. Duitsland was zich indertijd als natie aan het vormen, en de sprookjes werden destijds ook ingezet om te tonen dat de Duitsers één volk waren. Het is daarom ook niet verbazend dat juist in Vlaanderen en in Limburg en Friesland in de 19e eeuw verwoed sprookjes en sagen werden verzameld. Ze dienden om de eigen identiteit te benadrukken en moesten een buffer vormen tegen de dominante Frans-Waalse en Hollandse cultuur.

In een tijd dat er veel belangstelling bestaat voor sprookjes, is het eigenlijk vanzelfsprekend dat ook andere kunstgenres met de heersende mode meedoen. Ook in de schilderkunst, de muziek en het ballet worden sprookjes, sagen en mythen artistiek vormgegeven. Een voorbeeld daarvan is de compositie Sleeping Beauty van Peter Tsjaikovski en het bijbehorende ballet van Marius Petipa.

 

In het ballet van choreograaf Marius Petipa bij Sleeping Beauty (1888-1889) van componist Peter Tsjaikovski (1840-1893) komen aan het eind allerlei andere sprookjesfiguren naar het bal. Waar komt dit idee vandaan?

Sleeping Beauty is voor het eerst opgevoerd als ballet in 1890 in het keizerlijke theater in Sint-Petersburg. In het ballet is Aurora (Dageraad!) de ware naam van de prinses en de prins heet Florimund. Aan het slot komen op het huwelijksfeest van Doornroosje allerlei andere sprookjesfiguren: Roodkapje en de Wolf, de Gelaarsde Kat, de Blauwe Vogel, Blauwbaard, Assepoester en haar prins, en Belle en het Beest. Dit gegeven is niet afkomstig uit enige sprookjesversie van Doornroosje. De meeste personages zijn wel afkomstig uit Perrault’s Sprookjes van Moeder de Gans, maar niet allemaal (de Blauwe Vogel is een sprookje van Madame d'Aulnoy en Belle en het Beest van Jeanne-Marie Leprince de Beaumont). We moeten deze slotscène op het conto schrijven van het creatieve spel van de choreograaf met de sprookjesstof. Er zijn overigens wel meer kunstenaars die dit grapje hebben uitgehaald - het idee ligt natuurlijk ook voor het grijpen. In een tekenfilm als Shrek en in het Suske en Wiske-stripalbum De Schone Slaper komen we bijvoorbeeld allerlei personages uit andere sprookjes tegen. Hiermee wordt het idee gecreëerd alsof alle sprookjesfiguren samen leven in een sprookjeswereld, net zoals in de Efteling.

De balletmuziek van Tsjaikovsky is — in arrangement — ook weer gebruikt voor de tekenfilm Sleeping Beauty van Walt Disney uit 1958. De wals is van tekst voorzien, die in het Nederlands luidt: "Ik ken jou, ooit heb ik jou in mijn droom ontmoet." In de film heet de prinses eveneens Aurora, maar de prins heet Philip. Alhoewel aan het begin van de film wordt aangekondigd dat het sprookje van Perrault wordt gevolgd, herschept Disney - net als zijn voorgangers — de sprookjesplot. Zo speelt het verhaal zich af in de 14e eeuw, en zijn er drie feeën uitgenodigd op het geboortefeest: Flora, Fauna en Mooiweertje. Laatstgenoemde weet de vloek van de boze fee, Malafide, om te zetten in een toverslaap, maar er wordt niet bijgezegd dat die honderd jaar zal duren. Er wordt alleen gezegd dat Aurora zal ontwaken door een liefdeskus (een motief bij Grimm, niet bij Perrault!). Niet alleen worden alle spinnewielen verbrand, maar om aan de invloed van Malafide te ontsnappen, groeit Aurora bij de feeën incognito op als boerenmeisje. Hier krijgt ze de naam Doornroosje van de feeën. In het bos ontmoet ze prins Philip al, aan wie ze bij de geboorte reeds was uitgehuwelijkt. Op haar zestiende jaar keert Aurora terug naar haar vaders kasteel, waar ze prompt door Malafide wordt weggelokt naar een spinnewiel. De prinses prikt zich en valt in slaap. De feeën toveren uit mededogen de rest van het kasteel ook in slaap. Prins Philip is inmiddels in de macht van Malafide, die doornen rond het kasteel van Aurora tovert. De prins wordt bevrijd door de feeën, en vervolgens verslaat hij de boze fee, die zich in een draak heeft veranderd (het drakendodersmotief uit andere sprookjes). Hierna keert Philip terug naar het kasteel en kust Aurora wakker: haar toverslaap heeft zodoende maar zeer korte tijd geduurd. Ook de rest van het kasteel ontwaakt en niets staat een huwelijk en een feest nog in de weg.

Literatuur

AT = Antti Aarne & Stith Thompson: The types of the folktale. A classification and bibliography. Second revision. Helsinki 1964.

Giambattista Basile: Das Märchen aller Märchen oder das Pentameron. Ed. Hanns Floerke. München [etc.] 1909, p.269-279.

Bruno Bettelheim: The Uses of Enchantment. The Meaning and Importance of Fairy Tales. New York 1976, p.225-236.

Lily E. Clerkx: En ze leefden nog lang en gelukkig. Familieleven in sprookjes. Een historisch-sociologische benadering. Amsterdam 1992.

Ton Dekker, Jurjen van der Kooi en Theo Meder: Van Aladdin tot Zwaan Kleef Aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties. Nijmegen 1997, p.103-105.

Norbert Elias: Het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen. Tweede herziene druk. Utrecht 1990.

Grimm: Sprookjes voor kind en gezin. Rotterdam 1974, p. 132-134.

Brüder Grimm: Kinder- und Hausmärchen. Ed. H. Rölleke. Stuttgart 1980. Drie delen. Deel 1, p. 257-260, deel 3, p.97, 463-464.

Theo Meder & Eric Venbrux: 'Vertelcultuur', in: Volkscultuur. Een inleiding in de Nederlandse etnologie. Onder redactie van T. Dekker, H. Roodenburg en G. Rooijakkers. Nijmegen 2000, p. 282-336.

Charles Perrault: Sprookjes van Moeder de Gans of verhalen of sprookjes uit vroeger tijd, met moraal. Vierde druk. Utrecht [enz.] 1981, p.91-99.

Dieter Richter: ‘Wie populär sind Märchen heute? Eine empirische Untersuchung unter Studenten aus Deutschland West und Deutschland Ost’, in: Märchenspiegel 6 (1995) 4, p. 5-9.

Walter Scherf: Das Märchen Lexikon. München 1995, p.172-177, 1017-1019, 1139-1142.

C.J. Schuurman: Er was eens... en er is nog. Inleiding tot de sprookjeswereld van symbool tot werkelijkheid. Arnhem 1946, p. 59-66.

Jan de Vries: 'Dornröschen', in Fabula 2 (1959), p.110-121.